Het gerechtshof Den Haag heeft dit jaar twee tegenstrijdige uitspraken gedaan over de veertiendagentermijn in aanmaningsbrieven betreffende de buitengerechtelijke incassokosten.

Het gerechtshof Den Haag heeft dit jaar twee tegenstrijdige uitspraken gedaan over de veertiendagentermijn in aanmaningsbrieven betreffende de buitengerechtelijke incassokosten.

In april heeft het hof geoordeeld over de situatie waarin de verhuurder in de brief had opgenomen dat de veertiendagentermijn aanving vanaf de dag van dagtekening van de brief. Deze opmerking is in strijd met de wet, aangezien daarin is bepaald dat de betreffende termijn pas aanvangt op de dag na aanmaning. Desondanks oordeelde het hof dat de brief toch werking had, omdat de huurder hoe dan ook niet tijdig aan de vordering had kunnen voldoen en de consequentie van niet-betaling voor de huurder duidelijk had moeten zijn.

Vervolgens is in juli geoordeeld dat de ontvangsttheorie geldt. Deze houdt in dat de termijn van veertien dagen aanvangt de dag na ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument (dus twee dagen na verzending).

Om aanspraak te kunnen maken op de buitengerechtelijke incassokosten adviseren wij, met inachtneming van laatstgenoemde uitspraak, de huurder tenminste zestien dagen na dagtekening van de brief de tijd te geven de vordering te voldoen.

Onlangs heeft de Hoge Raad ook nog een aantal vragen van het gerechtshof Den Bosch beantwoord met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten.

De eerste vraag was of buitengerechtelijke incassokosten vallen onder de in artikel 6:44 lid 1 BW bedoelde kosten. Uit dit artikel volgt dat betaling van een geldsom in de eerste plaats strekt in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. De Hoge Raad heeft deze vraag bevestigend beantwoord, waardoor in geval van een openstaande vordering een betaling van de huurder als eerste kan worden gebruikt om de buitengerechtelijke incassokosten te voldoen.

De andere vragen gingen over de bevoegdheid van de rechter om overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten te matigen in geval van ‘business to business’-relaties. Indien de schuldenaar geen consument is, is artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (met daarin de staffel) slechts van aanvullend recht. Dit betekent dat de rechter zich dan niet aan de staffel hoeft te houden, maar hij kan een overeengekomen incassobedrag wel matigen naar een bedrag overeenkomstig de staffel, mits hij dit goed motiveert en onder voorwaarde dat niet is gesteld, dan wel niet aannemelijk is gemaakt, dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dat bedrag.

Een incassopercentage dat gebruikelijk is in een bepaalde branche waarin beide partijen opereren (of dat door de schuldenaar zelf in de verhouding tot zijn schuldenaren wordt gehanteerd) kan een van de in aanmerking te nemen omstandigheden zijn bij de beoordeling van de redelijkheid van buitengerechtelijke incassokosten. Het betreffende percentage hoeft echter niet altijd als uitgangspunt te worden genomen. De rechter heeft hierin een beoordelingsvrijheid.

cursusaanbod huisvestingsadvocaten

Telefoonnummer
088-4520200

E-mail
secretariaat@huisvestingsadvocaten.nl