Het opleggen van een dergelijk verbod kan als de partij die het verbod vraagt (in dit soort gevallen de verhuurder) daarbij voldoende belang heeft, en als er een reële dreiging is dat de krakers in de toekomst weer zullen toeslaan.
Het belang is in dit soort gevallen duidelijk: er moet voorkomen worden dat het eigendomsrecht van de verhuurder nog eens wordt aangetast. Ook moeten de kosten die daarbij komen kijken voorkomen worden.
De reële dreiging werd in de bovengenoemde zaak vooral aangenomen omdat de krakers niet voor het eerst een woning hadden gekraakt. Hiermee is echter niet gezegd dat dit een hard vereiste is. De rechter zou deze reële dreiging ook aan kunnen nemen op grond van bijvoorbeeld de omstandigheid dat de krakers niet reageren op sommaties om te vertrekken. Ook zou de reële dreiging kunnen voortvloeien uit uitlatingen van een kraker; als hij op enig moment zegt dat hij gewoon een nieuwe woning gaat kraken, volgt hier ook een reële dreiging uit.
Als een verbod is opgelegd en de kraker gaat opnieuw in de fout door een woning van dezelfde verhuurder te kraken, verbeurt hij dwangsommen. Dit betekent dat hij een bedrag moet betalen dat door de rechter is vastgesteld.
In het geval van krakers is het overigens de vraag of zo’n dwangsom ook echt geïncasseerd kan worden door de verhuurder. Krakers hebben vaak geen bekende woonplaats en hun financiële situatie is over het algemeen zodanig dat er weinig te halen valt. De dreiging van een dwangsom zal er hopelijk wel voor zorgen dat ze voortaan twee keer nadenken voordat ze een pand kraken.
Rechtbank Rotterdam 31 januari 2017, C/10/51897 / KG ZA 17-29