Tussen een huurder en een verhuurder (een woningcorporatie) is een geschil ontstaan over een klimplant die de huurder tegen de gevel van het complex heeft laten groeien. Tussen een huurder en een verhuurder (een woningcorporatie) is een geschil ontstaan over een klimplant die de huurder tegen de gevel van het complex heeft laten groeien. De klimplant is opvallend in de straat en bepaalt het uiterlijk van het complex. De huurder had de klimplant zonder toestemming van de verhuurder tegen de gevel laten groeien. De huurder vindt de klimplant een verrijking van de gevel. De verhuurder ziet daarentegen een voortwoekerende plant die zijn sporen nalaat op de gevel en geen grenzen kent.
De verhuurder had in eerste aanleg gevorderd dat de klimplant volledig van de gevel verwijderd moest worden. Die vordering had de kantonrechter afgewezen. Wel had de kantonrechter bepaald dat de huurder de klimplanten aan de voor- en achterzijde van de gevel op zodanige wijze moet snoeien en verwijderen dat de klimplant niet doorgroeit op raamkozijnen, dakspanten, dakgoten en overige kieren. Dat neemt echter niet weg dat het de huurder daarmee vrij staat de klimplant te behouden en de gevel te laten bedekken. De verhuurder kon zich in dat oordeel niet vinden en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft het hof Den Haag op 29 juni 2016 een arrest. Het hof neemt als uitgangspunt dat het laten groeien van een klimplant tegen een gevel de gedaante van het gehuurde verandert als bedoeld in artikel 7:215 BW. Of een huurder bevoegd is om de buitenzijde van een door hem gehuurde woning met een klimplant te laten begroeien, moet volgens het hof daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen uit dat artikel.
In artikel 7:215 BW staat dat een huurder de gedaante van het gehuurde niet mag veranderen zonder daarvoor schriftelijke toestemming van de verhuurder te hebben. In artikel 7:215 BW staat ook dat het niet nodig is om toestemming te hebben als het gaat om een voorziening die zonder noemenswaardige kosten te verwijderen is. Voor een klimplant geldt dat de ene plant moeilijk te verwijderen zal zijn, omdat die plant resten achterlaat en er dan noemenswaardige kosten gemaakt moeten worden om de gevel te herstellen. Een andere klimplant laat (mogelijk) geen resten achter en zal daarom gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
In het zesde lid van artikel 7:215 BW staat dat de verhuurder met de huurder afwijkende afspraken mag maken als het gaat om de buitenzijde van het gehuurde. Dat betekent dat de verhuurder contractueel mag vastleggen dat de huurder toestemming nodig heeft voor gedaanteveranderingen aan de buitenzijde van het gehuurde, zoals het laten groeien van een klimplant tegen de gevel. Ook voor de klimplant die makkelijk te verwijderen is, bepaald lid zes dus dat de verhuurder kan afspreken dat de huurder toestemming moet hebben, omdat het om een voorziening aan de buitenzijde van het gehuurde gaat.
Het hof geeft met dit arrest een interessante conclusie door te oordelen dat een klimplant een voorziening is als bedoeld in artikel 7:215 BW. Bij een corporatie is het gangbaar om dan van een ZAV te spreken. Met dit arrest is daarmee (eindelijk) een duidelijke regel gegeven ten aanzien van de kwalificatie van een klimplant.