Uit marktonderzoek is gebleken dat inmiddels een half miljoen Nederlandse huishoudens een videodeurbel heeft. Deze deurbellen filmen niet alleen als er wordt aangebeld, maar kunnen ook filmen in het geval dat zij door middel van een bewegingssensor bewegingen waarnemen. Ook komt het met regelmaat voor dat huurders of woningeigenaren camera’s achter hun raam plaatsen of in de buurt van hun woningen ophangen. Als door middel van een videodeurbel of ander soort camera iemand wordt gefilmd, dan valt dit onder de werking van de AVG. Een video-opname van iemand is namelijk een persoonsgegeven in de zin van die wet. Dit roept de vraag op of het in het kader van de AVG is toegestaan om een videodeurbel te gebruiken of camera op te hangen.
Om te beginnen is het relevant wat er door middel van de camera wordt gefilmd. Als slechts de eigen woning/privéterrein wordt gefilmd, dan is dat toegestaan. Maar als (ook) de openbare weg wordt gefilmd, dan kan dat in strijd met de AVG zijn. Als de openbare weg wordt gefilmd, dan is het namelijk onvermijdelijk dat er personen worden gefilmd die gebruik maken van de openbare weg.
Dit is met het oog op de AVG slechts toegestaan als daar een grondslag voor is. Eén van de grondslagen die hiervoor in aanmerking komt, is de grondslag van artikel 6 lid 1 sub f AVG: het gerechtvaardigd belang van degene die de camera heeft opgehangen. In 2018 speelde er een zaak waarin de vraag centraal stond of het de eigenaar van een bedrijfspand was toegestaan om zijn bedrijfsterrein en -pand door middel van twee camera’s die ook deels op de openbare weg waren gericht te beveiligen. Twee buurtbewoners hadden de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om de eigenaar van het bedrijfspand te verplichten de positie van de camera’s te wijzigen, zodat niet langer de openbare weg werd gefilmd. De reden daarvoor was dat zij als buurtbewoners meerdere keren per dag door de camera’s werden gefilmd als zij gebruikmaakten van het stukje openbare weg waar de betreffende camera’s op waren gericht en dat dat niet noodzakelijk was voor de beveiliging van het bedrijf, aldus de betreffende buurtbewoners.
De eigenaar van het bedrijfspand had al op verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens de stand van de camera’s gewijzigd, zodat zo min mogelijk de openbare weg werd gefilmd. Maar dat vonden buurtbewoners niet voldoende. Zij vonden dat de Autoriteit Persoonsgegevens alsnog moest optreden. De Autoriteit Persoonsgegevens was het daar niet mee eens en oordeelde dat zij niet hoefde op te treden tegen de aanwezigheid van de camera’s. Dit lichtte de Autoriteit Persoonsgegevens als volgt toe.
Voor een geslaagd beroep op artikel 6 lid 1 sub f AVG (gerechtvaardigd belang) moet worden voldaan aan drie vereisten:
- Er moet een gerechtvaardigd belang zijn. Dit belang moet voldoende duidelijk zijn verwoord en een werkelijk aanwezig belang vertegenwoordigen;
- Als vaststaat dat sprake is van een gerechtvaardigd belang, dan geldt daarnaast dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk moet zijn voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang. Hierbij moet ook worden getoetst aan de proportionaliteit (is de inbreuk op de privacy van de personen die worden gefilmd evenredig?) en de subsidiariteit (is er geen ander, minder vergaand, middel om hetzelfde doel te bereiken?);
- Vervolgens moet een belangenafweging worden gemaakt tussen de belangen van de personen die worden gefilmd en het belang van degene die de camera’s heeft opgehangen. Die belangenafweging moet uitvallen in het voordeel van degene die de camera’s heeft opgehangen om een geslaagd beroep te kunnen doen op de grondslag van het gerechtvaardigd belang. Hierbij is ook van belang welke maatregelen de eigenaar van de camera’s heeft getroffen om ongewenste gevolgen voor de personen die worden gefilmd te voorkomen/beperken.
Alleen als aan elk van deze drie voorwaarden wordt voldaan, kan een geslaagd beroep op de grondslag van het gerechtvaardigd belang worden gedaan en is het toegestaan om een camera op te hangen.
De Autoriteit Persoonsgegevens oordeelde dat de eigenaar van het bedrijfspand een gerechtvaardigd belang had bij de aanwezigheid van de twee camera’s. Hij mocht de camera’s dus laten hangen op de wijze zoals zij al waren bevestigd. Hierbij achtte de Autoriteit Persoonsgegevens onder meer van belang dat de camera’s slechts een klein deel van de openbare weg filmden. Als iemand op de openbare weg tegen het hek van het bedrijventerrein aan stond, dan was diegene slechts vanaf zijn voeten tot aan de onderste helft van het hoofd te zien op de beelden. De eigenaar van de camera had er overigens wel een belang bij om dat stukje van de openbare weg te filmen, omdat personen die vernielingen willen aanrichten op die manier goed in beeld werden gebracht. Daarnaast vond de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat het niet mogelijk was om de stand van de camera’s van afstand aan te passen. Ook had de eigenaar van het bedrijfspand een rechtmatig belang (hij wilde de goederen op zijn bedrijfsterrein beveiligen) en had hij voldoende beveiligingsmaatregelen genomen ten aanzien van het opslaan van de beelden. Tot slot was van belang dat de beelden na twee weken werden gewist. De buurtbewoners hebben vervolgens de rechter gevraagd om een oordeel te geven over het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens. De rechtbank vond het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens terecht.[1]
Wat betekent dit voor de vraag of videodeurbellen en camera’s in of rondom woningen zijn toegestaan? Uit het hierboven besproken oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat dit slechts onder zeer strikte voorwaarden is toegestaan. De camera’s in de hierboven beschreven casus waren immers slechts in zeer beperkte mate gericht op de openbare weg. Bij videodeurbellen is dat sowieso anders en dat geldt vaak ook voor camera’s die in of rondom woningen worden opgehangen. Daarmee wordt immers doorgaans de openbare weg gefilmd. En dat is alleen onder strikte voorwaarden in zeer beperkte mate toegestaan. Dit geldt ook voor het geval dat door een camera de galerij van een appartementencomplex wordt gefilmd. Zo’n galerij is namelijk ook in zekere zin openbaar, omdat andere bewoners daar ook gebruik van maken. Doorgaans kan dus van de eigenaar van de videodeurbel of camera worden verlangd dat hij of zij die videodeurbel of camera verwijdert.
Overigens is het een huurder op grond van de algemene huurvoorwaarden doorgaans niet toegestaan om aan de buitenkant van het gehuurde veranderingen aan te brengen zonder toestemming van de verhuurder. Als een huurder in strijd met zo’n bepaling handelt door zonder toestemming een camera aan de buitenzijde van het gehuurde op te hangen, kan de verhuurder op grond van het huurrecht van de huurder verlangen dat hij of zij de camera verwijdert.
[1] Rechtbank Midden-Nederland 12 maart 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2725.