Woningcorporaties stellen zich, in het kader van de Woningwet, mede ten doel het ter beschikking stellen van woonruimte aan zorgbehoevenden. In dit kader wordt ons regelmatig gevraagd wat voor type overeenkomst wij adviseren. Als de zorgbehoevende zorg en/of woonbegeleiding ontvangt van een zorgpartij met als doel hem zelfstandig te leren wonen, adviseren wij vaak gebruik te maken van een overeenkomst (dan wel twee afzonderlijke, maar aan elkaar gekoppelde, overeenkomsten) waarbij het zorg- en/of woonbegeleidingselement duidelijk overheerst ten opzichte van het element wonen. Als dat wordt gedaan, kan de overeenkomst namelijk gemakkelijk worden beëindigd als de zorgbehoevende zich niet houdt aan de afspraken uit de overeenkomst(en). Bijvoorbeeld wanneer hij overlast veroorzaakt of niet meewerkt aan begeleiding. Er geldt dan geen huurbescherming.
In een kwestie die onlangs is voorgelegd aan de kort geding rechter in Rotterdam was sprake van een huurzorgovereenkomst en een daaraan gekoppelde zorgbegeleidingsovereenkomst. De huurster veroorzaakte overlast én schond voortdurend bepalingen uit de zorgbegeleidingsovereenkomst. Dit heeft de zorgpartij doen besluiten de zorgbegeleidingsovereenkomst op te zeggen, waarmee (zo was bepaald in de huurzorgovereenkomst) ook de huurzorgovereenkomst automatisch kwam te eindigen.
Echter, de huurster weigerde vervolgens de woning te verlaten en daarom is in kort geding ontruiming van de woning gevorderd. De rechter oordeelde over dit soort ‘gemengde overeenkomsten’: “Bij een dergelijke, gemengde overeenkomst zijn de voor die beide overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing (zie artikel 6:215 BW). [Huurster] kan zich ook op huurbescherming beroepen, tenzij de bepalingen van beide overeenkomsten niet goed met elkaar verenigbaar zijn of de strekking van de bepalingen zich tegen de toepassing ervan op de overeenkomst verzet. Dat is voor wat betreft de huurbeschermingsbepalingen het geval als het zorgbegeleidingselement duidelijk overheerst en voortzetting van het gebruik van het gehuurde zonder zorgbegeleiding strijdig is met het doel van de overeenkomst.”
Gelet op de bepalingen uit de huurzorgovereenkomst oordeelde de rechter dat het zorgbegeleidingselement overheerst. Het ter beschikking stellen van het gehuurde is geen doel op zich geweest, maar een middel om huurster uitdrukkelijk onder verband van begeleiding door de zorgpartij zelfstandig te leren wonen, aldus de rechter. Vervolgens moest de rechter nog beoordelen of de zorgpartij de zorgbegeleidingsovereenkomst in alle redelijkheid mocht beëindigen. Dit mocht, aangezien huurster keer op keer de afspraken uit de zorgbegeleidingsovereenkomst niet nakwam en zich dus niet begeleidbaar opstelde. Met het eindigen van de zorgbegeleidingsovereenkomst is ook de huurzorgovereenkomst geëindigd en dat maakte dat de huurster de woning moest verlaten, zo heeft de rechter beslist.
De huurster heeft nog aangevoerd dat zij een andere zorgaanbieder zocht die haar zorg en/of begeleiding kon bieden in het gehuurde, maar die vlieger ging niet op. De rechter heeft in dit kader geoordeeld dat uit beide overeenkomsten blijkt dat huurster de woning ter beschikking is gesteld teneinde zorgbegeleiding van deze specifieke zorgpartij te ontvangen.
Als u vragen heeft over dit soort overeenkomsten, dan denken wij graag met u mee.